donderdag 31 mei 2012

Dramales


Naam
Tessa van der Neut
Groep
1J
ICO
(Stagebegeleider)
Margret Boere
Praktijkschool
Immanuelschool
Groep
½
Mentor
Marijke van Tiggelen
Activiteit
Dramales
Datum
29 maart 2012


Leerpunten student
1.      
2.      
3.      


Verantwoording (waarom ga je dit doen)

Beginsituatie
Beschrijf wat de leerlingen al weten, of ze er wel eens mee te maken hebben, welke leerlingen problemen hebben met dit onderwerp of met de werkvorm, …
Ik denk dat de meeste kinderen al weten wat een standbeeld is. Ze hebben wel al is vaker een opdracht gedaan met dat ze stil moeten staan(liedje: wie niet lopen wil sta stil). Met leefstijl hebben de kinderen al vaker opdrachten gedaan dat ze elkaar aan moeten raken, ze weten dat dit zachtjes moet. De voorwerpen die in de doos zitten kennen ze bijna allemaal
Doelstellingen
Wat moeten de leerlingen aan het einde van de les geleerd hebben? Formuleer je doelen SMART.
Aan het eind van de les hebben de kinderen kennis gemaakt met tableau en hiermee geoefend. Ze kunnen stil staan in een bepaalde houding en dit verbinden aan een bepaald voorwerp.
Evaluatie
Benoem van elk doel hoe en wanneer je vaststelt of dit is behaald.
Wanneer alle kinderen goed mee doen en de opdrachten begrijpen.



Werkwijze en middelen (hoe en waarmee ga je dit doen)

Didactische Werkvormen
Wat doe jij?
Hoe wordt de leertijd gebruikt:
  leerkrachtgestuurd F
F leerlinggestuurd 
leerkrachtgestuurd
Ik leg de kinderen de opdrachten uit, doe het voor, en begeleid ze.


De kinderen luisteren naar mijn uitleg, doen de opdrachten mee en voeren samen opdrachtjes uit.

Stuk klei. Doos met voorwerpen.



Doos met voorwerpen.
Leeractiviteiten
Wat doen de leerlingen?
Instructie-middelen
Welke middelen gebruik jij?
Leermiddelen
Welke middelen gebruiken de leerlingen?



Organisatie (Aan welke praktische zaken moet je denken bij de uitvoering; maak eventueel een schets van de ruimte)

Vooraf
Wat moet klaarliggen? Waar kunnen leerlingen spullen zelf pakken?
De doos met voorwerpen moet klaarliggen. Ook zorg ik ervoor dat de banken vast klaarstaan. Ook het stuk klei zorg ik dat ik al bij me heb.

Klei pakken, doos met voorwerpen naar het midden schuiven.




Voorwerpen legt iedereen weer in de doos.
Tijdens
Moet de organisatie aangepast worden? Waar leggen de leerlingen hun product?
Na afloop
Zorg een rustige overgang naar de volgende les. Wie ruimt wat op? Waar moeten leerlingen gaan zitten?

Lesopbouw

(wat ga je precies doen)



Keuze lesmodel

Didactische Analyse

Activerende Directe Instructie
x
Ander model, namelijk:

BVV-Model
benoem hieronder in de eerste kolom
de fasen die horen bij het gekozen lesmodel
Aanvullende vakdidactische eisen
·        Opbouw:
Warmingup1
Warmingup 2
Instructie
Kern
afsluiting
DA
ADI
1 Inleiding

2 Kern

3 Afsluiting
1 Terugblik
2 Oriëntatie
3 Uitleg
4 Begeleide inoefening
5 Zelfstandige verwerking
6 Evaluatie

continu: REFLECTIE



lesfase
tijd
activiteit





Wup1




Wup2


Instructie







Kern






Evaluatie
2min




4min




2min


5min







10min






3min.
Wanneer alle kinderen stil op de bankjes zitten ga ik voor ze als een standbeeld staan. Ik negeer het als de kinderen gaan lachten of vragen gaan stellen aan me. Wanneer ik er mee stop vraag ik aan de kinderen wat ik aan het doen was. Ik leg uit dat ik een standbeeld vast en laat twee voorbeelden zien(plaatjes).

Ik vraag of de kinderen zelf ook een standbeeld kunnen zijn. Ze mogen door de ruimte lopen, en als ik in mijn handen klap, moeten ze gaan staan als een standbeeld. Ik loop ondertussen rond en geef complimentjes aan de kinderen. Wanneer dit goed gaat laat ik de kinderen emoties uitdrukken. Een heel boos standbeeld, of heel blij, verdrietig.

We maken een beeldentuin, ieder kind mag een houding aannemen, ik loop daarna rondjes  en zeg hoe mooi iedereen is.

Ik heb een stuk klei in mijn hand en zeg dat ik vandaag beeldenmaker wil zijn. Ik probeer van mijn stuk klei een mensje te kleien en vertel erbij wat ik doe. Daarna zeg ik dat ik van een kind ook een standbeeld kan maken. Ik wijs iemand aan uit de klas en doe net of het een stuk klei is. Ik zeg dat ik een voetballer standbeeld wil maken. Arm voor arm en been voor been ga ik voorzichtig de gene in de goede houding zetten. Wanneer degene staat als een voetballer pak ik een bal uit de doos en leg die er nog bij. Daarna zeg ik pffff. Klaar ik heb een voetballer standbeeld gemaakt. Vervolgens doe ik nog net of ik er een foto van wil maken.

Ik leg uit dat we dit nu allemaal gaan doen. Ik ga zometeen tweetallen maken. Één van de kinderen is dan de beeldenmaker de andere mag het beeld zijn. Daarna draaien we het om. Uit de doos gaat de beeldenmaker een voorwerp kiezen. Daarmee gaat hij daarna het standbeeld zijn. Als je het standbeeld hebt gemaakt doe je net of je er een foto van maakt. Pas als je de foto hebt gemaakt mag je weer gewoon gaan staan. Daarna leg je het voorwerp terug in de doos en mag de andere.

Alle kinderen zitten weer op de bank en de spullen zijn opgeruimd, ik vraag wie er nog precies weet hoe hij het net stond, een paar kinderen mogen het voordoen. Daarna vraag ik hoe de kinderen het vonden om stil te staan, of ze dat moeilijk vonden en hoe ze dat dan deden. Daarna vraag ik nog aan wat kinderen wie het leuk vond om in een standbeeld gezet te worden of een standbeeld te maken.

Betekenisdrager: De kinderen zijn in de beeldentuin en zien daar allemaal beelden. De beelden zijn weg en nu moeten de kinderen de beelden zijn.
Vaardigheid: Stilstaan in een rare houding.
Vorm: Tableau, de kinderen moeten stil staan en elkaar in een standbeeld zetten.





Bronnen:

In kijk op spel schrijft de Nooij(2008, blz. 109): ‘Bij Tableaus gaat het om de fysieke ervaring van het ‘bevriezen’. Draag in de dramales zorg een gedegen inleidende oefening.’ Door een goede warming-up te doen wisten de kinderen wat het was om stil te moeten staan en een beweging aan te nemen.

Wanneer de kinderen het elkaar gaan presenteren is het belangrijk dat er sociale vaardigheid is. De Nooij (2008, blz. 173)schrijft: “Het is dus zaak om de sociale veiligheid desnoods streng te bewaken. De spelvloer moet een veilige, liefst vertrouwde plek zijn.” Als een kind het niet wil presenteren of het niet durft moet ik het kind helpen en ondersteunen.

Woltjer en Janssens schrijven(2010, blz. 44): “In de motivatie psychologie heet dit de basisbehoefte aan competentie. Deze behoefte zien we terug in het streven naar vertrouwen in eigen kunnen, bijvoorbeeld door het opdoen van succeservaringen. Hierdoor ontstaat een gevoel van bekwaamheid.” Hier wordt gezegd dat het belangrijk is om veel complimentjes te geven aan de kinderen. Door dit te doen krijgen ze meer vertrouwen en presteren ze beter.


De Nooij, H. (2008). Kijk op spel (2e druk). Houten: Noordhoff Uitgevers.
Woltjer, G., Janssens, H. (2010). Hoe ga je om met kinderen op school?(4e druk). Houten: Noordhoff Uitgevers


Reflectie:
Ik vond het een erg leuke les om te geven. De kinderen waren erg opgewonden en vonden het al erg leuk om naar het speellokaal te gaan. Een belangrijk aandachtspunt voor mij is dan ook de rust houden. Doordat de les in het speellokaal was had ik niet veel overzicht, er hingen nog overal gordijnen waar de kinderen tussendoor gingen lopen. De kinderen vonden het erg leuk om een beeld na te doen. Ze probeerden zo raar mogelijke beelden uit te beelden en deden dit goed. De materialen die ze mochten gebruiken heb ik van tevoren niet uitgelegd. Hierdoor gingen sommige kinderen ermee spelen of gebruikte het verkeerd. De volgende keer kan ik dus beter alles even doornemen. Aan het eind van de les mochten de kinderen die het wilden het presenteren aan de rest van de klas in hun tweetal. Dit vonden veel kinderen erg spannend. Door het de volgende keer in grotere groepjes te laten presenteren zorgt het misschien voor minder spanning voor de kinderen. Meer kinderen zullen het dan ook durven en zo leren presenteren.


Feedback vakdocent:




Les Drama, periode 3: bekeken door Jus Roelofs à nog niet voldoende
De les is gemaakt volgens het lesmodel van het kunstvak à +/- Zie de opmerkingen hieronder
De doelen van de les zijn in relatie met de kerndoelen à Ja
De doelen van de les passen bij de ontwikkeling van de kinderen en sluiten aan op de belevingswereld à+/- Zie de opmerkingen hieronder
Er is gebruik gemaakt van vakspecifieke didactiek à+/- Zie de opmerkingen hieronder
Op minimaal 3 onderdelen is er een koppeling met de theorie à Nee
Er wordt minimaal 1 vakinhoudelijke bron gehanteerd à Nee


Tops:
- Leuke oefeningen.
- Je probeert het BVV-model toe te passen, ik heb nog een paar opmerkingen daaromtrent…

Tips:
- Je hebt geen betekenis toegevoegd. Je hebt bij de betekenis nu de vorm staan. Als je van ‘beelden’ echt een betekenis wilt maken, ga dan door op het museum en werk dat uit.
- Je hebt de vaardigheden niet concreet genoeg beschreven. Wat kan jij waarnemen als ze doen wat jij ze wil leren?
- De wup-2 is een tweede wup-1 opdracht en de kern is een wup-2 opdracht. Misschien heb je hier bewust voor gekozen, leg het dan nog even uit.


Met vriendelijke groet,

Jus Roelofs


Lesbegeleiding mentor en ico:
lesbegeleiding mentor
Lesbegeleiding ico


Geen opmerkingen:

Een reactie posten