Naam
|
Tessa van der Neut
|
Groep
|
1J
|
ICO
(Stagebegeleider) |
Margret Boere
|
Praktijkschool
|
Immanuelschool
|
Groep
|
½
|
Mentor
|
Marijke van Tiggelen
|
Activiteit
|
Dramales
|
Datum
|
29 maart 2012
|
Leerpunten student
|
1.
|
2.
|
3.
|
Verantwoording (waarom ga je dit doen)
Beginsituatie
Beschrijf wat de leerlingen al weten, of ze er wel eens mee te maken
hebben, welke leerlingen problemen hebben met dit onderwerp of met de
werkvorm, …
|
Ik denk dat de
meeste kinderen al weten wat een standbeeld is. Ze hebben wel al is vaker een
opdracht gedaan met dat ze stil moeten staan(liedje: wie niet lopen wil sta
stil). Met leefstijl hebben de kinderen al vaker opdrachten gedaan dat ze
elkaar aan moeten raken, ze weten dat dit zachtjes moet. De voorwerpen die in
de doos zitten kennen ze bijna allemaal
|
Doelstellingen
Wat moeten de leerlingen aan het einde van de les geleerd hebben?
Formuleer je doelen SMART.
|
Aan het eind
van de les hebben de kinderen kennis gemaakt met tableau en hiermee geoefend.
Ze kunnen stil staan in een bepaalde houding en dit verbinden aan een bepaald
voorwerp.
|
Evaluatie
Benoem van elk doel hoe en wanneer je vaststelt of dit is behaald.
|
Wanneer alle
kinderen goed mee doen en de opdrachten begrijpen.
|
Werkwijze en middelen (hoe en waarmee ga je dit doen)
Didactische Werkvormen
Wat doe jij?
|
Ik leg de
kinderen de opdrachten uit, doe het voor, en begeleid ze.
De kinderen
luisteren naar mijn uitleg, doen de opdrachten mee en voeren samen
opdrachtjes uit.
Stuk klei.
Doos met voorwerpen.
Doos met
voorwerpen.
|
||
Leeractiviteiten
Wat doen de leerlingen?
|
|||
Instructie-middelen
Welke middelen gebruik jij?
|
|||
Leermiddelen
Welke middelen gebruiken de leerlingen?
|
Organisatie (Aan welke praktische zaken moet je denken bij de
uitvoering; maak eventueel een schets van de ruimte)
Vooraf
Wat moet klaarliggen? Waar kunnen leerlingen spullen zelf pakken?
|
De doos met voorwerpen moet klaarliggen. Ook zorg ik ervoor dat de
banken vast klaarstaan. Ook het stuk klei zorg ik dat ik al bij me heb.
Klei pakken, doos met voorwerpen naar het midden schuiven.
Voorwerpen legt iedereen weer in de doos.
|
Tijdens
Moet de organisatie aangepast worden? Waar leggen de leerlingen hun product?
|
|
Na afloop
Zorg een rustige overgang naar de volgende les. Wie ruimt wat op? Waar
moeten leerlingen gaan zitten?
|
Lesopbouw
(wat ga je precies doen)
Keuze lesmodel
benoem hieronder in de eerste kolom
de fasen die horen bij het gekozen lesmodel |
Aanvullende vakdidactische
eisen
·
Opbouw:
Warmingup1
Warmingup 2
Instructie
Kern
afsluiting
|
DA
|
ADI
|
||||||||
1 Inleiding
2 Kern
3 Afsluiting
|
1 Terugblik
2 Oriëntatie
3 Uitleg
4 Begeleide inoefening
5 Zelfstandige verwerking
6 Evaluatie
continu: REFLECTIE
|
lesfase
|
tijd
|
activiteit
|
Wup1
Wup2
Instructie
Kern
Evaluatie
|
2min
4min
2min
5min
10min
3min.
|
Wanneer alle kinderen stil op de bankjes zitten ga ik voor ze als een
standbeeld staan. Ik negeer het als de kinderen gaan lachten of vragen gaan
stellen aan me. Wanneer ik er mee stop vraag ik aan de kinderen wat ik aan
het doen was. Ik leg uit dat ik een standbeeld vast en laat twee voorbeelden
zien(plaatjes).
Ik vraag of de kinderen zelf ook een standbeeld kunnen zijn. Ze mogen
door de ruimte lopen, en als ik in mijn handen klap, moeten ze gaan staan als
een standbeeld. Ik loop ondertussen rond en geef complimentjes aan de
kinderen. Wanneer dit goed gaat laat ik de kinderen emoties uitdrukken. Een
heel boos standbeeld, of heel blij, verdrietig.
We maken een beeldentuin, ieder kind mag een houding aannemen, ik loop
daarna rondjes en zeg hoe mooi
iedereen is.
Ik heb een stuk klei in mijn hand en zeg dat ik vandaag beeldenmaker
wil zijn. Ik probeer van mijn stuk klei een mensje te kleien en vertel erbij
wat ik doe. Daarna zeg ik dat ik van een kind ook een standbeeld kan maken.
Ik wijs iemand aan uit de klas en doe net of het een stuk klei is. Ik zeg dat
ik een voetballer standbeeld wil maken. Arm voor arm en been voor been ga ik
voorzichtig de gene in de goede houding zetten. Wanneer degene staat als een
voetballer pak ik een bal uit de doos en leg die er nog bij. Daarna zeg ik
pffff. Klaar ik heb een voetballer standbeeld gemaakt. Vervolgens doe ik nog
net of ik er een foto van wil maken.
Ik leg uit dat we dit nu allemaal gaan doen. Ik ga zometeen tweetallen
maken. Één van de kinderen is dan de beeldenmaker de andere mag het beeld
zijn. Daarna draaien we het om. Uit de doos gaat de beeldenmaker een voorwerp
kiezen. Daarmee gaat hij daarna het standbeeld zijn. Als je het standbeeld
hebt gemaakt doe je net of je er een foto van maakt. Pas als je de foto hebt
gemaakt mag je weer gewoon gaan staan. Daarna leg je het voorwerp terug in de
doos en mag de andere.
Alle kinderen zitten weer op de bank en de spullen zijn opgeruimd, ik
vraag wie er nog precies weet hoe hij het net stond, een paar kinderen mogen
het voordoen. Daarna vraag ik hoe de kinderen het vonden om stil te staan, of
ze dat moeilijk vonden en hoe ze dat dan deden. Daarna vraag ik nog aan wat
kinderen wie het leuk vond om in een standbeeld gezet te worden of een
standbeeld te maken.
Betekenisdrager: De kinderen zijn in de
beeldentuin en zien daar allemaal beelden. De beelden zijn weg en nu moeten
de kinderen de beelden zijn.
Vaardigheid: Stilstaan in een rare houding.
Vorm: Tableau, de kinderen moeten stil staan en
elkaar in een standbeeld zetten.
Bronnen:
In kijk op spel schrijft de
Nooij(2008, blz. 109): ‘Bij Tableaus gaat het om de fysieke ervaring van het ‘bevriezen’.
Draag in de dramales zorg een gedegen inleidende oefening.’ Door een goede
warming-up te doen wisten de kinderen wat het was om stil te moeten staan en
een beweging aan te nemen.
Wanneer de kinderen het elkaar gaan presenteren is het belangrijk dat
er sociale vaardigheid is. De Nooij (2008, blz. 173)schrijft: “Het is dus
zaak om de sociale veiligheid desnoods streng te bewaken. De spelvloer moet
een veilige, liefst vertrouwde plek zijn.” Als een kind het niet wil
presenteren of het niet durft moet ik het kind helpen en ondersteunen.
Woltjer en Janssens schrijven(2010, blz. 44): “In de motivatie
psychologie heet dit de basisbehoefte aan competentie. Deze behoefte zien we
terug in het streven naar vertrouwen in eigen kunnen, bijvoorbeeld door het
opdoen van succeservaringen. Hierdoor ontstaat een gevoel van bekwaamheid.”
Hier wordt gezegd dat het belangrijk is om veel complimentjes te geven aan de
kinderen. Door dit te doen krijgen ze meer vertrouwen en presteren ze beter.
De Nooij, H. (2008). Kijk op spel (2e druk). Houten:
Noordhoff Uitgevers.
Woltjer, G., Janssens, H. (2010). Hoe ga je om met kinderen op
school?(4e druk). Houten: Noordhoff Uitgevers
Reflectie:
Ik vond het een erg leuke les om te geven. De kinderen waren erg
opgewonden en vonden het al erg leuk om naar het speellokaal te gaan. Een
belangrijk aandachtspunt voor mij is dan ook de rust houden. Doordat de les
in het speellokaal was had ik niet veel overzicht, er hingen nog overal
gordijnen waar de kinderen tussendoor gingen lopen. De kinderen vonden het
erg leuk om een beeld na te doen. Ze probeerden zo raar mogelijke beelden uit
te beelden en deden dit goed. De materialen die ze mochten gebruiken heb ik
van tevoren niet uitgelegd. Hierdoor gingen sommige kinderen ermee spelen of
gebruikte het verkeerd. De volgende keer kan ik dus beter alles even
doornemen. Aan het eind van de les mochten de kinderen die het wilden het
presenteren aan de rest van de klas in hun tweetal. Dit vonden veel kinderen
erg spannend. Door het de volgende keer in grotere groepjes te laten
presenteren zorgt het misschien voor minder spanning voor de kinderen. Meer
kinderen zullen het dan ook durven en zo leren presenteren.
|
Feedback vakdocent:
Les Drama,
periode 3: bekeken door Jus Roelofs à nog
niet voldoende
|
De les is
gemaakt volgens het lesmodel van het kunstvak à +/- Zie de
opmerkingen hieronder
De doelen van
de les zijn in relatie met de kerndoelen à
Ja
De doelen van
de les passen bij de ontwikkeling van de kinderen en sluiten aan op de belevingswereld à+/- Zie de opmerkingen
hieronder
Er is gebruik
gemaakt van vakspecifieke didactiek
à+/- Zie de
opmerkingen hieronder
Op minimaal 3
onderdelen is er een koppeling met de theorie à
Nee
Er wordt
minimaal 1 vakinhoudelijke bron gehanteerd à
Nee
|
Tops:
- Leuke
oefeningen.
- Je probeert het BVV-model
toe te passen, ik heb nog een paar opmerkingen
daaromtrent…
Tips:
- Je hebt geen betekenis
toegevoegd. Je hebt bij de betekenis nu de vorm staan. Als je van ‘beelden’ echt
een betekenis wilt maken, ga dan door op het museum en werk dat
uit.
- Je hebt de vaardigheden niet
concreet genoeg beschreven. Wat kan jij waarnemen als ze doen wat jij ze wil
leren?
- De wup-2 is een tweede wup-1
opdracht en de kern is een wup-2 opdracht. Misschien heb je hier bewust voor
gekozen, leg het dan nog even uit.
Met vriendelijke
groet,
Lesbegeleiding ico |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten